Tijdens de Biënnale zag ik in de kloostertuin van de Benedictinessen het werk van David Bade. Zijn beelden stonden als kruiswegstaties langs een pad in de tuin van de Benedictinessen. De basis van het werk was een bok, een gymnastiektoestel, omgewerkt tot een veelkleurig kunstwerk met een shirt, met daarop de woorden: Omhels de Zondebok. Ik dacht onmiddellijk aan ons Jaar van de Barmhartigheid. Als parochies willen we onze ogen openen voor de verschillende werken van barmhartigheid. Je zou het een Geestelijk Werk van Barmhartigheid kunnen noemen. Het beeld roept bij mij vragen op: Weet ik zelf hoe het voelt om zondebok te zijn? Hoe ga ik zelf met zondebokken om? En juist in onze hedendaagse ‘afrekencultuur’: Doe ik mee met groepen die hun problemen afschuiven op één of enkele mensen. Nog fundamenteler: Wie is er eigenlijk een zondaar? De ander, ikzelf? Kunnen we bevrijdend met het woord ‘zonde’ omgaan (zoals Jezus deed) of schieten we meteen in een veroordeling? En als we het woord ‘zonde’ niet willen gebruiken, verheffen we onze stem dan nog tegen onrecht en geweld? Spreken we de verantwoordelijke(n) aan? En dan opnieuw die vraag: Durven we dan ook nog die zondaar te omhelzen?
Rob van Uden, diaken