Ze komt uit de slaapkamer en knoopt haar vest dicht. Zoals elke dag loopt ze eerst naar de thermostaat en staart naar het schermpje alsof ze de temperatuur omhoog wil kijken. Veertien graden?
Ze loopt naar het raam en veegt het vocht opzij. Beneden zich ziet ze de auto’s met haastige ruitenwissers en de fietsers in gebukte houding.
“Misschien toch maar op dertien graden,” denkt ze.
Terug naar de slaapkamer, het gordijn van de kledingkast opzij en het rode truitje met het colletje pakken. Nog een blik in de spiegel: Hij past net. Het vest kan er nog overheen.
Als de brievenbus kleppert, raapt ze de folders van de deurmat en leest ze de magische woorden: ‘korting’ en ‘wintersale’. Een glimlach verschijnt op haar gezicht. Ze geniet van de vrolijke mensen op de plaatjes en van de woorden vol belofte. Even droomt ze weg: Kerstmis bij haar moeder thuis; met de kerstboom, het stalletje en het kindje.
Dan zwaait de deur open. Haar vriend stapt binnen. Zijn zwarte krullen zwaaien rond. Zijn opgewekt humeur verspreidt zich door de ruimte. Hij opent de boodschappentas en reikt haar een warm volkorenbrood. Dan goudgele boter en zelfs een pot pindakaas. “Zie je wel,” lacht hij, “weer te eten.” Ze kijkt van het geurige brood naar de thermostaat. Raakt zijn vertrouwen dan nooit op? “Hoe gaat het?”, vraagt hij. “Steeds harde buiken…”. En jammerend vervolgt ze: “Waar laten we het straks?”
Meteen springt hij op, opent de voordeur en pakt iets uit de hal… Enkele seconden later toont hij haar een kribje met stro. “Van de kerststal op het plein…”
Als hij haar twijfel ziet, heft hij zijn armen omhoog, vormt een grimas en roept ernstig verontwaardigd: “De dieven! Kunnen ze met hun jatten niet van een kerstkribje afblijven?” Zijn ogen gaan stralen en een ondeugende grijns volgt. Ze wil nog protesteren, maar een bevrijdende lach komt uit haar binnenste omhoog. Met haar handen beschermt ze het kindje in haar schoot.
Rob van Uden